Advertising R▼
op (adj.)
op (adv.)
op. (n.)
... op ()
op aanvraag (adv.)
op adem komen (v.)
sich ausschnaufen (autrichien), sich verschnaufen, verschnaufen, wieder zu Atem kommen, zu Atem kommen
op afstand (adv.)
auf einige Entfernung, in einiger Entfernung, in kurzer Entfernung
op bed liggen (v.)
op bedrieglijke wijze (adv.)
op bezoek komen (v.)
op blote voeten (adv.)
op de band zetten (v.)
op de bon slingeren (v.) (informeel)
aufschreiben (zwanglos), einen Knollen aufbrummen (zwanglos), einen Strafzettel erteilen, ein Strafmandat erteilen, mit einer Geldstrafe belegen
op de bovenkant (adv.)
an der oberen Seite, an der Oberseite, obenauf, obendrauf, oberseits
op de bovenzijde (adv.)
an der oberen Seite, an der Oberseite, obenauf, obendrauf, oberseits
op de bres staan voor (v.)
in die Bresche springen, in die Bresche treten, in die Schranken treten für (+ accusatif)
op de eerste plaats (adv.)
an erster Stelle, in erster Linie, vor allem, zuallererst, zu allererst
op de fles gaan (v.)
bankrott gehen, Bankrott machen, fallieren, in Konkurs gehen
op de fluit spelen (v.) (muziek)
auf der Flöte spielen (Musik;Noten), die Flöte spielen (Musik;Noten), flöten (Musik;Noten)
op de hak nemen
op de hak nemen (v.)
seinen Schabernack treiben mit, seinen Scherz treiben mit, seinen Spaß treiben mit, spaßen mit
op de hals schuiven (v.)
aufbürden, auf den Hals laden (+ datif), auferlegen (+ datif), aufhalsen (+ datif), belegen, jemandem etwas aufhalsen
op de hand wassen (v.)
op de heenreis (adv.)
op de heenweg (adv.)
op de helft (adv.)
op de helft van
auf der Hälfte (+ génitif), zur Mitte (+ génitif)
op de hielen zitten (v.)
auf dem Fuße folgen, auf den Fersen sein, auf den Fersen sitzen (+ datif)
op de hoogte (adj.)
bekannt, im Bilde, informiert, in- und auswendig kennen, unterrichtet
op de hoogte blijven (v.)
auf der Höhe bleiben (+ génitif)
op de hoogte blijven van (v.)
auf der Höhe bleiben von (+ datif)
op de hoogte brengen (v.)
aufklären, ausfüllen, belehren (+ accusatif), benachrichtigen, benachrichtigen über (+ accusatif), benachrichtigen von (+ datif), Informationen liefern, informieren, in Kenntnis setzen von, jemanden ins Bild setzen, unterrichten (+ accusatif), unterrichten über (+ accusatif), unterrichten von (+ datif), verständigen, verständigen über (+ accusatif), verständigen von (+ datif)
op de hoogte brengen van (v.)
Bescheid sagen (+ datif), in Kenntnis setzen von (+ datif), ins Bild setzen, verständigen, verständigen über (+ accusatif), verständigen von (+ datif)
op de hoogte stellen van (v.)
Bescheid sagen (+ datif), in Kenntnis setzen von (+ datif), ins Bild setzen, verständigen, verständigen über (+ accusatif), verständigen von (+ datif)
op de hoogte zijn van (v.)
op de kast jagen (v.)
op de keper beschouwd (adv.)
bei Licht besehen, bei Tage besehen, genauer betrachtet, genaugenommen
op de klippen lopen (v.) (figuurlijk;oneigenlijk)
danebengehen, in die Binsen gehen (Gesprächs.;figurativ), in die Brüche gehen (figurativ), mißlingen, seine Wirkung völlig verfehlen, sich zerschlagen (figurativ), zu Wasser werden (figurativ)
op de kop tikken (v.)
auffischen, aufgabeln, auflesen, aufrühren, ausgraben, auskramen, ergattern (Gesprächs.), erstehen, schießen (Gesprächs.)
op de lange baan schuiven (v.)
auf den Nimmerleinstag verschieben, auf den Sankt Nimmerleinstag verschieben, auf die lange Bank schieben, bis zum Nimmerleinstag verschieben, bis zum Sankt Nimmerleinstag verschieben, hinauszögern
op de loer liggen (v.)
auf der Lauer liegen, auf der Lauer sein, auflauern, auf Wache stehen, im Hinterhalt auflauern, lauern, Schmiere stehen (zwanglos), Wache halten, Wache stehen
op de loer staan (v.)
auf der Lauer liegen, auf der Lauer sein, auflauern, auf Wache stehen, im Hinterhalt auflauern, lauern, Schmiere stehen (zwanglos), Wache halten, Wache stehen
op de loonlijst staan (v.)
arbeiten bei (+ datif), arbeiten in (+ datif), auf der Lohnliste stehen, berufstätig sein bei (+ datif), berufstätig sein in (+ datif), beschäftigt sein bei (+ datif), dabeisein in (+ datif), im Arbeitsverhältnis stehen bei (+ datif), tätig sein bei (+ datif), tätig sein in (+ datif)
op de loop gaan (v.)
auf und davongehen, ausreißen, davoneilen, davonlaufen, die Flucht ergreifen, durchbrennen (Gesprächs.), durchgehen, Reißaus nehmen, sich davonmachen, türmen (Gesprächs.), wegrennen
op de manier van
nach (+ datif), nach .. Art (nach;+ datif), nach Art von (+ datif)
op de markt brengen (v.)
op de mouw spelden (v.)
einen Bären aufbinden (+ datif), vormachen, vorschwindeln (Gesprächs.)
op de onderkant (adv.)
an der unteren Seite, an der Unterseite, untenan, unterseits
op de onderzijde (adv.)
an der unteren Seite, an der Unterseite, untenan, unterseits
op de post doen (v.)
op de proef stellen (v.)
op de spits drijven (v.)
op de tast zoeken (v.)
tappen nach, tastend suchen, tastend suchen nach, tasten nach
op de tast zoeken naar (v.)
tappen nach, tastend suchen, tastend suchen nach, tasten nach
op de tenen trappen (v.)
op de terugreis (adv.)
op de terugweg (adv.)
op de trompet blazen (v.) (muziek)
auf der Trompete blasen (Musik;Noten), Trompete blasen (Musik;Noten), trompeten (Musik;Noten)
op de tweede plaats (adv.)
op de uitkijk staan (v.)
auf der Lauer liegen, auf der Lauer sein, auflauern, auf Wache stehen, im Hinterhalt auflauern, lauern, Schmiere stehen (zwanglos), Wache halten, Wache stehen
op de vlucht (adj.)
op de voet volgen (v.)
auf dem Fuße folgen, auf den Fersen sitzen (+ datif)
op de volgende manier (adv.)
op de voormiddag (adv.)
op de vuist gaan (v.)
aneinandergeraten, handgemein werden, handgreiflich werden, ins Gemenge geraten, tätlich werden
op de wijze van
à la, in der Art (+ génitif), in der Art von (+ datif)
op de zenuwen werken (v.)
auf die Nerven gehen, nerven (Gesprächs.)
op den duur (adv.)
op deze wijze (adv.)
op dezelfde golflengte zitten (v.)
auf der gleichen Wellenlänge liegen, diesselbe Wellenlänge haben, Fühlung haben mit (+ datif), gemein haben mit (+ datif)
op dezelfde manier (adv.)
op dezelfde wijze (adv.)
ähnlich, desgleichen, ebenfalls, ebenso, genauso, geradeso, gleichartig, gleichfalls, in derselben Art und Weise
op die manier (adv.)
op dieet zijn (v.)
Diät halten, eine Abmagerungskur machen, eine Diät einhalten
op dinsdag (adv.)
op dit moment (adv.)
augenblicklich, eben erst, gegenwärtig, gerade eben, gerade jetzt, im Moment, momentan, zur Zeit
op dit ogenblik
op dit ogenblik (adv.)
op donderdag (adv.)
:op drift
op drift
op een andere manier (adv.)
op een andere plaats (adv.)
anderswo, an einer anderen Stelle, irgendwo anders, irgendwo sonst, sonstwo, woanders, woandershin
op een cent doodvallen (v.)
am Geld kleben, auf seinem Geldbeutel sitzen (Gesprächs.), auf seinem Geldsack sitzen (Gesprächs.)
op een dag
op een dag (adv.)
dereinst (literary), eines Tages, einmal, einst, einstmals (knapp;vereinzelt), irgendwann, jemals, mal
op een dood punt belanden (v.) (figuurlijk;oneigenlijk)
festfahren (figurativ), festlaufen (figurativ), im Sande verlaufen (figurativ), im Sand verlaufen (figurativ), in eine Sackgasse geraten (figurativ), sich festfahren (figurativ), sich festlaufen (figurativ)
op een dood spoor geraken (v.) (figuurlijk;oneigenlijk)
festfahren (figurativ), festlaufen (figurativ), im Sande verlaufen (figurativ), im Sand verlaufen (figurativ), in eine Sackgasse geraten (figurativ), sich festfahren (figurativ), sich festlaufen (figurativ)
op een fluitje blazen (v.)
op een goede dag (adv.)
dereinst (literary), eines Tages, einmal, einst, einstmals (knapp;vereinzelt), irgendwann, jemals, mal
op een kier (adj.)
op een kier zetten (v.)
op een rekening storten (v.)
abführen, auszahlen, einzahlen, transferieren (Geschäft), überschreiben (alt), überweisen, umbuchen, umschreiben
op een rij zetten (v.)
op een steenworp afstand (adv.)
op een sukkeldrafje
op een zekere dag (adv.)
dereinst (literary), eines Tages, einmal, einst, einstmals (knapp;vereinzelt), irgendwann, jemals, mal
op eigen kracht (adv.)
op elkaar afgestemd zijn (v.)
op elkaar stapelen (v.)
anhäufen, ansammeln, aufhäufen, aufschichten, aufstapeln, auftürmen, häufen, schichten, stapeln, türmen
op elkaar volgen (v.)
ergeben, folgen, folgen auf (+ accusatif), herausstellen, kommen nach, nachfolgen (+ datif), resultieren, sich überstürzen
op en neer (adv.)
op en neer lopen (v.)
op enige afstand (adv.)
op gang brengen (v.)
op gelijke hoogte komen (v.)
op goed geluk (adj.)
achtlos, aufs Geratewohl, gelegentlich, gleichgültig, lässig, schusselig (Gesprächs.), schußlig (Gesprächs.), sorgenfrei, sorglos, unachtsam, unbekümmert, unbeschwert, unbesorgt
op goed geluk (adv.)
op grote afstand (adv.)
op handen en voeten kruipen (v.)
op handen zijn (v.)
bevorstehen (+ datif), im Verzug sein
op handen zijnd
bedrohlich, bevorstehen, bevorstehend, drohend, heraufziehend, im Anmarsch, im Anzug, imminent, sofortig
op het gebied van
auf dem Gebiet (+ génitif)
op het hart drukken (v.)
anempfehlen, anpreisen, anraten, ans Herz legen, einschärfen, empfehlen (+ datif), raten (+ datif), zuraten (+ datif)
op het idee komen (v.)
aufdecken, auf den Gedanken kommen, auf die Idee kommen, ausklamüsern (Gesprächs.), ausklügeln, ausknobeln, austüfteln, blicken, checken, durchblicken, durchschauen, enträtseln, entwirren, fressen, herausfinden, kapieren, lösen, mitbekommen, mitkriegen, schalten, schnallen, tüfteln
op het juiste moment (adj.)
op het juiste moment (adv.)
im rechten Augenblick, im rechten Moment, im richtigen Moment, zur rechten Stunde
op het juiste ogenblik (adv.)
im rechten Augenblick, im rechten Moment, im richtigen Moment, zur rechten Stunde
op het kantje (adv.)
eben noch, eng, gerade, gerade noch, grad (Gesprächs.), grade (Gesprächs.), im letzten Augenblick, in letzter Sekunde, knapp, mit Ach und Krach (Gesprächs.), mit knapper Not, um Haaresbreite
op het land (adv.)
op het moment (adv.)
op het nippertje
op het nippertje (adj.)
op het nippertje (adv.)
eben noch, eng, gerade, gerade noch, gerade zur rechten Zeit, grad (Gesprächs.), grade (Gesprächs.), im letzten Augenblick, in letzter Sekunde, knapp, mit Ach und Krach (Gesprächs.), mit knapper Not, um Haaresbreite, zur rechten Zeit gerade
op het ogenblik (adv.)
op het oog hebben (v.)
beabsichtigen, besagen, bezwecken, gemeint sein mit (+ datif), gemeint werden mit (+ datif), heißen, im Auge haben, im Sinn haben, intendieren, meinen, vorausdenken an
op het platteland (adv.)
auf dem flachen Lande, auf dem Lande, auf dem platten Lande (Gesprächs.), außerhalb, außerorts (Schweiz), auswärts
op het punt staan om (v.)
begriffen sein in (+ datif), im Begriff sein zu (+ infinitif), im Begriff stehen zu (+ infinitif)
op het spel zetten (v.)
aufs Spiel setzen, das Risiko laufen, den Kopf riskieren, einsetzen, Gefahr laufen, riskieren, wagen
op het standpunt staan (v.)
auf dem Standpunkt stehen, der Ansicht sein, der Meinung sein, die Ansicht vertreten, die Meinung vertreten
op het toneel komen (v.)
op het toneel verschijnen
op het toneel verschijnen (v.)
op het verkeerde been zetten (v.)
aufs Kreuz legen (Gesprächs.), austricksen, bemogeln, bescheißen (Gesprächs.), beschummeln (Gesprächs.), beschupsen (Gesprächs.), beschwindeln, betrügen, einen Bären aufbinden, einen Schabernack spielen (+ datif), einen Streich spielen (+ datif), hereinfallen lassen, hereinlegen (Gesprächs.), hintergehen, hinters Licht führen, in die Irre führen, irreführen, irreleiten, lackieren (Gesprächs.), reinlegen (Gesprächs.), täuschen, trügen, überlisten, übers Ohr hauen, übertölpeln, verladen (Gesprächs.)
op heterdaad betrappen (v.)
op hetzelfde moment
im gleichen Augenblick, im gleichen Moment, im selben Augenblick, im selben Moment
op hetzelfde ogenblik
im gleichen Augenblick, im gleichen Moment, im selben Augenblick, im selben Moment
op industrieel gebied (adv.)
op instigatie van
auf Veranlassung (+ génitif), auf Veranlassung von (+ datif)
op je benen gaan staan (v.)
op klaarlichte dag (adv.)
op komst
bedrohlich, bevorstehen, bevorstehend, drohend, heraufziehend, im Anmarsch, im Anzug, imminent, sofortig
op komst zijn (v.)
bevorstehen (+ datif), erfolgen, im Verzug sein, kommen, zusammenbrauen
op kop liggen (v.) (sport)
an der Spitze liegen (Sport), führen (Sport), in Führung liegen (Sport), voraus sein (Sport)
op korte afstand (adv.)
op korte termijn
op korte termijn (adj.)
op korte termijn (adv.)
op kosten van
auf Kosten von, zu Lasten (+ génitif)
op kosten van de staat (adv.)
op lange termijn (adj.)
op lange termijn (adv.)
op leeftijd komen (v.)
op leven en dood (adj.)
op middellange termijn (adv.)
op muziek zetten (v.)
op .. na
bis auf (+ accusatif)
op naam staan van (v.)
auf den Namen .. gemeldet sein, auf den Namen .. lauten, unter dem Namen .. gemeldet sein
op naam van
auf den Namen (+ génitif), im Auftrag (+ génitif), unter dem Namen (+ génitif)
op natuurlijke grootte (adv.)
in Lebensgröße, in natürlicher Größe, in voller Lebensgröße, lebensgroß
op niet mis te verstane wijze (adv.)
op onderzoek uitgaan (v.)
op pad (adv.)
op papier zetten (v.)
op prijs stellen (v.)
anerkennen, schätzen, Wert legen auf (+ accusatif), würdigen (+ accusatif)
op proef (adv.)
auf Probe, probeweise, unter Anklage, zur Ansicht, zur Einsicht, zur Einsichtnahme (literary), zur Probe
op reces zijn (v.) (jurisprudence)
op reis gaan (v.)
op reis naar (adv.)
auf dem Weg nach, auf dem Weg zu, auf der Reise nach, in Richtung, unterwegs nach
op reis zijn (v.)
op rekening van
auf Rechnung (+ génitif)
op school zitten (v.)
auf die Schule gehen, die Schule besuchen, eine Schule durchlaufen, in die Schule gehen, zur Schule gehen
op schrift stellen (v.)
op slot (adj.)
abgeschlossen, abgesperrt, verriegelt, verschlossen, zugeschlossen
op slot doen (v.)
abschließen, absperren, ver-, zuschließen, zusperren (autrichien)
op smaak brengen (v.)
op staande voet
op stang jagen (v.)
auf die Palme bringen (Gesprächs.)
op stap (adv.)
op stelten lopen (v.)
auf Stelzen gehen, auf Stelzen laufen, stelzen, Stelzen laufen
op sterven liggen (v.)
dem Sterben nahe sein, dem Tode nahe sein, den Tod vor Augen haben, im Sterben liegen, in den letzten Zügen liegen, mit dem Tode ringen
op sterven na dood zijn (v.)
dem Sterben nahe sein, dem Tode nahe sein, den Tod vor Augen haben, im Sterben liegen, in den letzten Zügen liegen, mit dem Tode ringen
op straat zetten (v.)
auf die Straße setzen (Gesprächs.)
op tafel liggen (v.) (figuurlijk;oneigenlijk)
vorliegen (figurativ)
op tafel zetten (v.)
auf den Tisch bringen, auffüllen, auftafeln, auftischen, auftragen, auftun (Gesprächs.), aufwarten, bedienen, bewirten, nen, servieren, vorsetzen
op tijd
op tijd (adv.)
beizeiten, rechtzeitig, zu gegebener Zeit, zu gelegener Stunde, zu gelegener Zeit, zu passender Zeit, zur gegebenen Zeit, zur rechten Zeit
op til
bedrohlich, bevorstehen, bevorstehend, drohend, heraufziehend, im Anmarsch, im Anzug, imminent, in der Luft liegen, sofortig
op til zijn (v.)
op touw zetten
op touw zetten (v.)
op vakantie gaan (v.)
Ferien machen, in die Ferien fahren, in die Ferien gehen, in Urlaub fahren, in Urlaub gehen, Urlaub machen
op verzoek (adv.)
op verzoek van
auf Bitten (+ génitif), auf Verlangen (+ génitif), namens (+ génitif), von seiten (+ génitif)
op volle toeren
op voorwaarde dat (+ conditionnel)
op vrijdag (adv.)
op wacht staan (v.)
auf Posten stehen (Heer), auf Wache stehen, Posten stehen (Heer), Wache haben, Wache halten, Wache stehen
op wachtgeld stellen (v.)
in den einstweiligen Ruhestand versetzen, in den Wartestand versetzen
op ware grootte (adj.)
op ware grootte (adv.)
in Lebensgröße, in natürlicher Größe, in voller Lebensgröße, lebensgroß
op weg (adv.)
auf Achse (Gesprächs.), auf dem Weg, unterwegs
op weg naar (adv.)
auf dem Weg nach, auf dem Weg zu, auf der Reise nach, in Richtung, unterwegs nach
op welke manier
op welke manier (adv.)
op welke wijze (adv.)
op woensdag (adv.)
op z'n elfendertigst
op z'n kop zetten (v.)
op zaterdag (adv.)
op zich laten afkomen (v.)
auf sich zukommen lassen, etwas ihren Lauf lassen ((etwas);+ datif)
op zich laten wachten (v.)
op zich nemen (v.)
op zich nemen (v.) (figuurlijk;oneigenlijk)
auf seine Rechnung nehmen (figurativ), auf sich nehmen (figurativ)
op zicht (adv.)
auf Probe, probeweise, zur Ansicht, zur Einsicht, zur Einsichtnahme (literary)
op zijn (v.)
op zijn centen zitten (v.)
auf dem Geldbeutel sitzen (Gesprächs.), auf seinem Geldbeutel sitzen (Gesprächs.), auf seinem Geldsack sitzen (Gesprächs.), die Hand auf den Beutel halten, die Hand auf die Tasche halten
op zijn geld zitten (v.)
auf dem Geldbeutel sitzen (Gesprächs.), auf seinem Geldbeutel sitzen (Gesprächs.), auf seinem Geldsack sitzen (Gesprächs.), die Hand auf den Beutel halten, die Hand auf die Tasche halten
op zijn hand krijgen (v.)
auf seine Seite bringen, auf seine Seite ziehen, zu sich herüberziehen
op zijn hoede
op zijn hoede (adv.)
op zijn hoede zijn (v.)
auf dem Quivive sein, auf der Hut sein, aufpassen, aufpassen wie ein Schießhund, hüten, in Acht nehmen sich, sich hüten, sich in acht nehmen, sich vorsehen, vorsehen
op zijn hoogst (adv.)
allenfalls, aufs höchste, einfach, höchstenfalls, höchstens, im Höchstfall, längstens (Gesprächs.), maximal, nur
op zijn hurken zitten (v.)
op zijn kerfstok hebben (v.)
op zijn kop
op zijn laatst (adv.)
längstens (Gesprächs.), spätestens
op zijn minst (adv.)
op zijn qui-vive zijn (v.)
auf dem Quivive sein, auf der Hut sein, aufpassen, aufpassen wie ein Schießhund, hüten, in Acht nehmen sich, sich hüten, sich in acht nehmen, sich vorsehen, vorsehen
op zijn tenen (v.)
op zijn tenen lopen (v.)
das Letzte aus sich herausholen, sich überfordern, sich übernehmen, sich zuviel aufbürden, sich zuviel zumuten
op zijn tijd (adv.)
op zijn vroegst (adv.)
op zoek gaan naar (v.)
sich auf die Suche machen nach (+ datif)
op zoek zijn naar
op zoek zijn naar (v.)
auf der Suche sein nach (+ datif)
op zondag (adv.)
op zwart zaad zitten (v.)
Advertizing ▼
See also
op. (n.)
op (prp.)
≠ af, beneden, benedenwaarts, door, hoger, hogerop, langs, naar beneden gaand, omlaag
op (adv.)
... op
prép marquant la position relative (espace) (fr)[Classe...]
(boord; kant; rand; randversiering), (omranden)[termes liés]
op
dressé (attitude) (fr)[Classe]
op
qui ne dort pas (fr)[Classe...]
(staan; rechtop staan; rechtop blijven staan)[termes liés]
klaarwakker, ontwaakt, uitgeslapen, wakker[Similaire]
op (adj.)
afgewerkt[Similaire]
op (prép.)
à un instant donné (fr)[Classe]
op (prép.)
(espace) au-dessus de (fr)[Classe]
op (prép.)
naar boven[Hyper.]
downstream (en)[Ant.]
op (prép.)
hoger, hogerop[Ant.]
op-
geheel, over-[Similaire]
op. (n.)
muziek[Hyper.]
Advertizing ▼
sensagent's content
Webmaster Solution
Alexandria
A windows (pop-into) of information (full-content of Sensagent) triggered by double-clicking any word on your webpage. Give contextual explanation and translation from your sites !
SensagentBox
With a SensagentBox, visitors to your site can access reliable information on over 5 million pages provided by Sensagent.com. Choose the design that fits your site.
Business solution
Improve your site content
Add new content to your site from Sensagent by XML.
Crawl products or adds
Get XML access to reach the best products.
Index images and define metadata
Get XML access to fix the meaning of your metadata.
Please, email us to describe your idea.
Lettris
Lettris is a curious tetris-clone game where all the bricks have the same square shape but different content. Each square carries a letter. To make squares disappear and save space for other squares you have to assemble English words (left, right, up, down) from the falling squares.
boggle
Boggle gives you 3 minutes to find as many words (3 letters or more) as you can in a grid of 16 letters. You can also try the grid of 16 letters. Letters must be adjacent and longer words score better. See if you can get into the grid Hall of Fame !
English dictionary
Main references
Most English definitions are provided by WordNet .
English thesaurus is mainly derived from The Integral Dictionary (TID).
English Encyclopedia is licensed by Wikipedia (GNU).
Copyrights
The wordgames anagrams, crossword, Lettris and Boggle are provided by Memodata.
The web service Alexandria is granted from Memodata for the Ebay search.
The SensagentBox are offered by sensAgent.
Translation
Change the target language to find translations.
Tips: browse the semantic fields (see From ideas to words) in two languages to learn more.
computed in 0.172s